Het duurt meestal niet lang voordat een bezoeker van mijn atelier de naam Jheronimus Bosch laat vallen, en dat zal na de feestelijkheden naar aanleiding van zijn 500 sterfdag zeker niet minder worden. Geen reden tot klagen dus. Van alle grote meesters die ooit hun harige klauw in mijn nek hebben gelegd heeft die van Bosch wel de diepste krassen nagelaten.
Vooral in het begin van mijn loopbaan sloeg ik, als ik het even niet meer wist, een plaatjesboek van Bosch open. Het duurde dan nooit lang voor de haperende motor der inspiratie weer ronkend op gang kwam. Mijn eerste kennismaking met Bosch verliep merkwaardig genoeg via een in een tijdschrift afgedrukte prent van Escher die ooit en gedeelte uit deTuin der Lustenkopieerde. Die prent heb ik eindeloos bestudeerd maar ik kreeg werkelijk een klap van de molen toen ik dat fragment in de originele uitvoering zag. In reproductie weliswaar maar je moet ergens beginnen. Enige tijd later stonden de toen bekende bladen - die per vele maanden oude leesmap tot mij kwamen - vol over een tentoonstelling in Den Bosch. Die was ondertussen al weer afgelopen maar dat je zo'n tentoonstelling zo maar kon bezoeken kwam overigens niet bij me op. Den Bosch lag toen zeker aan het einde van de wereld en de knaak zakgeld in de week ging op aan singeltjes vanThe Outsiders en Jimi Hendrix.
Voor iemand die opgegroeid is in het plassengebied rond Noorden waar schilderkunst synoniem is voor Haagse School - en bij wie zich al vroeg de door kunstdocent en -kritiek zo gevreesde horror vacui openbaarde - was het werk van Bosch een openbaring. Als ik schilder wilde worden hoefde ik dus niet tot in lengte van dagen in een lekkende praam onder regenachtige wolkenluchten, hoe indrukwekkend vaak ook, eindeloze rietlandschappen te schilderen maar kon ik gewoon mijn hart volgen en me ongegeneerd overgeven aan het schilderen van door woeste bendes groezelig gespuis bevolkte fantasie werelden.
Als kind was ik natuurlijk door de diverse opvoeders behoorlijk bang gemaakt voor de hel, de duvel en zijn ouwe moer maar de helletaferelen van Bosch bezorgden me pas echt de kouwe rillingen. Van genot. Wat het extra aantrekkelijk maakte, voor mij althans, was zijn onnavolgbare en bizarre humor die werkelijk van zijn schilderijen afspat. Schilderijen waar je ook om kon lachen, kom daar maar eens om bij die door waterkou en barstende bitumen doordrenkte Haagse School.
In de loop der tijden begon ik ook te ontdekken dat zelfs aan de meest bizarre types van Bosch vrijwel niets verzonnen is. Ze zijn gewoon opgebouwd uit een grote verscheidenheid alledaagse rommel: Fluiten, harpen, messen, mensen, vogels, insecten, schaatsen, varkens, nonnen, noem maar op. Eigenlijk is er helemaal niks surrealistisch aan het werk van Bosch, het is realisme in optima forma, door een kunstenaar met enorme fantasie door de mangel gehaald. En omdat hij zo slim was een rijke vrouw te trouwen hoefde hij zich niets gelegen te laten liggen aan opdrachtgevers die waarschijnlijk niet geïnteresseerd waren in schilderkunst op zich maar des te meer in een over te brengen boodschap en kon hij in alle rust aan een voor die tijd ongekend persoonlijk oeuvre werken.
Over de eventuele (diepere) betekenis van zijn werk heb ik nooit zo wakker gelegen. Er zijn bibliotheken volgeschreven waarin meer of minder geleerde dames en heren zich uitputten al die schilderijen tot op de laatste vierkante millimeter te verklaren. Ik heb daar natuurlijk maar een fractie van gelezen, maar wat vooral opvalt is de vermoeiende ernst waarmee de schilder en zijn oeuvre doorgaans worden benaderd. Vrijwel altijd wordt hij weggezet als een moralist die de ontspoorde en verdorven middeleeuwse mens zonodig een spiegel moest voorhouden terwijl zelfs een leek als ondergetekende kan zien dat hij vooral een enorm plezier beleefde aan het schilderen van al die buitenissige taferelen en het lijkt mij onwaarschijnlijk dat achter iedere vis met vrouwenbenen een andere betekenis schuilgaat dan een een vis met vrouwenbenen. Er is ondertussen geen religieus genootschap, geheim filosofisch gezelschap, schuinsmarcherende wandelclub of esoterische knutselclub waarvan Bosch in de loop der tijden postuum geen lid is gemaakt. Wat mij betreft laat het werk van Bosch zich nimmer eenduidig verklaren. Laat mij die schilders kennen, die hebben vaak zelf geen flauw idee waar ze nu eigenlijk mee bezig zijn, ze doen doorgaans ook maar wat...
Zelf denk ik overigens dat er niet veel meer dan oppervlakkige overeenkomsten bestaan tussen het werk van Bosch en ondergetekende. Bosch is een onuitputtelijke inspiratiebron maar we komen uit twee totaal verschillende werelden. Ik probeer me wel eens voor te stellen wat het geweest moet zijn om als bedeesde bezoeker het atelier van Bosch binnen te schuifelen en de Tuin der Lusten voor je te zien opdoemen. De enige plaatjes die je kende waren waarschijnlijk de primitieve houtsneden uit 'n bijbel en een paar derderangs altaarstukken uit de dorpskerk dus het moet een enorme sensatie geweest zijn om dat schilderij, nog helemaal vers in de verf, te mogen aanschouwen. Tegenwoordig word je bedolven onder de beelden en wordt het je bijna kwalijk genomen als je je, zeker als figuratief kunstschilder, inspant om aan die brij iets waardevols toe te voegen. Helletaferelen hoeven we overigens niet meer te schilderen. Eén druk op de knop en de hel - je zou er bijna weer in gaan geloven - die wereld heet stroomt onophoudelijk je huiskamer binnen.